Lang geleden stond er op een ‘lutje wier’ een grote boerderij. In het stenen huis bij die boerderij woonde een jongeman. Op zekere dag liep de jonge man richting het Doekegat. Daar aangekomen raakte hij diep onder de indruk van het prachtige landschap van de Waddenzee. Hij tuurde en zag opeens de staart van een vis uit het water opdoemen.
De staart van een jonge zeemeermin, zij was een prinses en woonde in een groot kasteel, diep in de Waddenzee. Toen zij nog heel klein was, had zij één grote wens. Zij wilde de wereld boven het water zien. Haar vader zei: ‘Pas als je 18 jaar bent mag je een kijkje boven water gaan nemen’. Iedere dag zwom de jonge zeemeermin een stukje verder omhoog en soms zag ze hoe het zonlicht de zee binnendrong. Wat lokte het licht haar aan. Op haar 18e verjaardag, bij zonsondergang, dook de zeemeermin voor het eerst uit de zee op. In de verte zag ze een jongeman die over het water tuurde. Voorzichtig zwom ze dichterbij.
Plotseling begon zij te zingen: ‘Zo zij dit uiterst oord aan Neerlands noorder stranden, een paradijs der Ommelanden’. De jongeman werd getroffen door dit mooie lied. Hij werd op slag verliefd op deze mooie zeemeermin en riep enthousiast uit: ‘Mijn ster!’ De zeemeermin, die de taal van de mensen niet zo goed kende, dacht dat de jongeman zijn naam riep. ‘Jij Meijster?’, riep zij. De jongeman, die nu begreep wat zij bedoelde riep: ‘Da’s goud, ik bin ’n Meijster!’.
Sindsdien wordt het dorp Mij of Meij genoemd en haar inwoners Mijster of Meijster.